Cabarethistoricus Jacques Klöters, tevens lid van voormalig cabaretgroep DonQuishocking, zet vrijwel elke dag een cabarethistorisch verhaal online. Laatst publiceerde hij een verhaal over de voorstelling waarvan de mensen van DonQuishocking verwachtten dat het wel eens hun doorbraak zou kunnen worden.
De reacties van de uitverkochte zaal waren lovend, collega’s als Drs. P. gaven hun complimenten. Alleen de recensenten hadden niet gelachen en na het verschijnen van de weinig enthousiaste recensies, zaten de tweede voorstelling slechts zeven bezoekers in de zaal. Zoals al zijn stukjes is zijn verhaal de moeite waard om te lezen, het geeft een leuk inkijkje in de cabaretpraktijk van toen.
Maar de reacties op zijn bericht zijn eveneens de moeite waard om te lezen. Daarin speculeren lezers over de verklaring voor het verschil in reactie tussen collega’s en recensenten. De een verwijt recensenten uit ‘kift’ te schrijven, last te hebben van veruring en zelfoverschatting. De ander denkt dat recensenten hun eigen smaak te zeer de overhand laten krijgen en vindt dat niet de bedoeling. Een vriend van de pers hoopt juist dat recensenten hun smaak laten meespelen, anders zouden het verslaggevers zijn, en dat is natuurlijk niet de bedoeling. “Ach, de macht van de pers”, verzucht iemand. Voorstellingen zo de grond inschrijven, zonder oor naar de gevoelens van de artiesten, stuit ook op grote verontwaardiging.
De Volkskrant […] noemde ons vriendelijk, vrijblijvend en niet-actueel. “Het schijnt dat sommige leden plannen hebben om als beroeps cabaret te gaan bedrijven. Dat lijkt ons voorlopig onverstandig.”
– JACQUES KLÖTERS
Meestal zetten deze discussies me wel aan het denken. Als mijn collega’s toentertijd niet enthousiast waren, was de voorstelling vermoedelijk nog niet op het niveau waar het op moest wezen. Maar was het nou nodig om die steken te geven over beroepsmatig cabaret bedrijven? Waarom schrijven recensenten zoals ze schrijven? Voor wie schrijven we onze recensies precies?
Ik spreek natuurlijk niet namens alle recensenten, maar ik spreek wel veel met recensenten. En ik weet ook dat er verschillende overtuigingen zijn waarmee je je recensies schrijft. Je kunt schrijven:
- omdat je jouw kijk op theatervoorstellingen waardevol vindt, er goed over kan praten en dat wil delen.
- omdat je de ambitie hebt het publiek te onderwijzen en denkt in te kunnen schatten welke voorstellingen daarvoor geschikt zijn, en welke niet.
- omdat je het gevoel hebt dat jouw schrijven makers helpt te bepalen wat er zoal nog kan verbeteren aan hun voorstelling.
- omdat je een bijdrage wil leveren aan de historische verslaglegging van voorstellingen in Nederland.
- omdat je een beetje geil wordt van je eigen naam in de krant.
- omdat je graag betaald wil worden voor het uitoefenen van je hobby.
- om combinaties van bovenstaande en van de vele andere redenen, zoals de overtuiging dat jouw perspectief op theater nog ontbreekt in het publieke domein en zo zijn er nog veel meer.
Onderling verschillen recensenten enorm van mening over het waarom en voor wie van een recensie. Sommige schrijven voor de makers, voor het toneel, uit liefde voor de vorm. Ga je daar te veel in op, dan ben je niet veel meer dan een publiciteitsmedewerker. De beste vriend van elke maker, maar niet bijster interessant voor het lezerspubliek van je opdrachtgever.
Andere schrijven dus voor de lezer, voor wie bij wil blijven. En een beetje voor zichzelf. Wil je een naam opbouwen als recensent, je eigen publiciteitsmedewerker zijn, zogezegd, dan helpt het als je uitgesproken bent; 2 en 4/5 sterrenrecensies worden nu eenmaal het best gelezen. En wie een beetje onbehouwen durft te zijn, wordt nog beter gelezen. Die zure recensies, daar smullen lezers van.